top of page
Afbeelding1.jpg

Opkomst en verval

van het schippersdorp Molkwerum

Sinds het midden van de 16de eeuw ontwikkelde het dorp Molkwerum zich betrekkelijk snel tot een gemeenschap van zeevarenden. Het aantal schippers dat zich als Molkwerumer liet registreren in de Sonttolregisters verraadt deze bloei, die werd gevolgd door gestaag verval na 1620. Hoe verliepen opkomst en verval van het tussen Staveren en Hindeloopen gelegen Molkwerum als roemrijk schippersdorp?

Molkwerum. Kopergravure door Carel Frederik Bendorp (I) naar tekening van Jan Bulthuis, 1790.
[Fries Scheepvaart Museum]

Op 26 juni 1669 ontving Molkwerum bezoek van niemand minder dan de Toscaanse kroonprins Cosimo III de’ Medici en zijn gevolg van zo’n veertig hovelingen. De invasie van deze bonte stoet zal de dorpelingen zeker versteld hebben doen staan. Voor de Italianen moet het ook een wonderlijk gezicht geweest zijn: een dorp waar bijna alleen maar vrouwen en kinderen waren. De meeste mannen uit Molkwerum, en zelfs de jongens ouder dan acht, waren in de zomermaanden namelijk op zee. Ondanks het vrouwenoverschot kon Molkwerum de aanstaande groothertog maar matig bekoren. Enigerlei vorm van grandeur was er ver te zoeken. Het jonge landschap van de Beemster daarentegen, waar Cosimo op de terugreis naar Amsterdam door reed, beviel de Toscaan veel beter: moderne boerderijen en kaarsrechte lanen. Daar kon het rommelige Molkwerum niet aan tippen. Waarschijnlijk heeft Johan de Witt, die het reisje voor Cosimo had uitgestippeld, de etnografische belangstelling van de prins een beetje overschat. Onder Nederlandse geleerden stond Molkwerum destijds bekend als een echte bezienswaardigheid. In het op acht eilandjes (pollen) gelegen dorp stonden de huizen kriskras door elkaar. De inwoners van dit ‘doolhof’ spraken onderling een voor buitenstaanders onverstaanbaar archaïsch Fries dialect. Velen geloofden – ten onrechte – dat de bewoners van het afzonderlijk gelegen Molkwerum in taal en gewoontes nog sterk leken op de Friezen die door de Romeinse historicus en schrijver Tacitus (1e eeuw na Chr.) beschreven waren.

Geschiedenis-Cosimo III de Medici.jpg

Cosimo III de’ Medici. Schilderij door Baldassare Franceschini, circa 1677.  [Koninklijk Kasteel, Warschau]

Vaart op de Oostzee

Molkwerum beschikte over een beperkt landbouwareaal dat grotendeels uit gemeenschappelijk beheerde gronden bestond. Mogelijkheden voor een volwaardig landbouwbedrijf waren er niet of nauwelijks. Voor de meeste Molkwerumers was de keuze eigenlijk heel eenvoudig: verhuizen of emplooi in de scheepvaart zoeken. Er waren zeker enkelen die de eerste route beproefden, maar de meesten kozen voor de tweede optie, met succes. Hoewel Molkwerum in 1578 nog altijd een arme plaats heette te zijn waar de meesten hun brood met ‘vyschen ende swaeren arbeyt’ moesten verdienen, zien we het aantal Molkwerumer schippers in de Sonttolregisters snel toenemen. In 1580 treffen we er al eenentwintig namen van Molkwerumer schippers in aan. In 1600 zijn het er weer eenentwintig, in 1610 dertig en in topjaar 1620 zevenenveertig. Daarna loopt het gestaag terug, in 1630 zijn het er ‘slechts’ vijfentwintig.

Amsterdamse akten

Molkwerumer schippers voeren niet of nauwelijks voor eigen rekening, maar bijna uitsluitend als vrachtvaarder voor Amsterdamse kooplieden. Talloze bevrachtingscontracten met Molkwerumer schippers zijn daardoor terug te vinden in het Amsterdamse notarieel archief. Door recente indexeringswerkzaamheden en de toepassing van automatische handschriftherkenning op ingescande akten zijn dergelijke contracten tegenwoordig betrekkelijk eenvoudig op te vragen en in te zien. Toch is nog altijd slechts een deel van het 3,6 kilometer planklengte beslaande archief nader ontsloten. En voor een systematische analyse zijn de huidige indexen nauwelijks geschikt.

Desalniettemin biedt een kleine bloemlezing al verrassende inzichten. Op 23 oktober 1631 sloten de Amsterdamse kooplieden Pieter Willemsz Hooft en Crijn Willemsz Hooft een bevrachtingscontract met de Molkwerumer schipper Doede Hendricksz. Overeengekomen werd dat Doede met zijn schip De Rotgans naar Bergen in Noorwegen zou varen om daar rogge in te laden. Vervolgens moest hij naar Glückstadt varen om de lading daar te lossen. Althans, dat was het plan. Op 27 juli van het volgende jaar verschenen Pieter Willemsz Hooft en Doede Hendricksz nogmaals voor de notaris om vast te leggen hoe de onderneming was afgelopen. Weliswaar was Doede keurig naar Bergen afgereisd en had daar ook de gewenste rogge geladen, maar op weg naar Glückstadt was hij door ‘harde stormwindt ende grote ijsganck’ genoodzaakt geweest af te buigen. Uiteindelijk had hij schip en lading weten te redden in de haven van Medemblik. Het bleek onmogelijk om van daaruit de reis naar Glückstadt voort te zetten aangezien de Staten Generaal vanwege ‘groote schaersheydt’ een exportverbod op granen hadden uitgevaardigd. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat een deel van de Molkwerumer scheepvaart zich buiten het Oostzeegebied afspeelde. Doede Hendricksz treffen we alleen in 1632 aan in de Sonttolregisters. De rest van zijn schippersloopbaan – hoewel die ook heel kort geweest kan zijn - moet zich in andere wateren hebben afgespeeld.

Geschiedenis-Houtvaart in Scandinavie.jpg

Hout halen in Scandinavië met Nederlandse schepen. Schilderij door Cornelis Claesz van Wieringen, 1625/33. [Fries Museum, collectie Provincie Fryslân, schenking Kate Bisschop-Swift, gerestaureerd met steun van de Wassenbergh-Clarijs-Fontein Stichting 2022].

Dat schippers in dienst van Amsterdamse kooplieden rechtstreeks van de ene vreemde haven naar de andere voeren, kwam vaker voor. Het fenomeen staat bekend als de voorbijlandvaart. Ook Molkwerumer schippers participeerden hierin. Dat kon bijvoorbeeld door eerst naar Setubal in Portugal te varen om zout te laden, vervolgens direct naar Danzig, Koningsberg of een andere Oostzeehaven te gaan. Daar werd het zout gelost en werd graan of andere lading aangenomen voor terugreis naar Amsterdam. Omstreeks 1600 was dit een gangbare route voor Molkwerumer schippers. Later in de 17de eeuw zien we dat men eerst met wat koopmanschap naar Riga voer, vandaar met een vracht klaphout [duigen voor wijnvaten) naar Bordeaux ging om ten slotte met een lading wijn naar Amsterdam terug te keren. Rechtstreeks werd er eveneens op Frankrijk gevaren. Zo charterde de koopman Willem Klerck eind augustus 1681 schipper Hessel Hiddesz uit Molkwerum om met zijn buisschip De Lieffde de ‘eerste nieuwe wijnen’ van het oogstjaar te halen in ‘Bleije en Borgh in Vranckrijck’ (Blaye en Bourg-sur-Gironde).

Geschiedenis Molkwerum oude plattegrond op satelliet.png

‘Het Friessche doolhoff’, kaart van Molkwerum door Johannes Hilarides, uit 1718.

Gravure door Petrus Schenck jr. [Rijksmuseum] over een moderne satellietfoto gelegd.

Verscheidene Amsterdamse akten maken ook melding van Molkwerumer schippers die in de 17de eeuw actief waren in de houtvaart op Noorwegen. Maar in het hoge noorden waren ook andere zaken te halen. In september 1681 was Cornelis Wybrandsz met zijn buisschip De Hoop In Trondheim om een vracht stokvis te laden. Op 7 maart van het volgende jaar deden op verzoek van de schipper zijn stuurman Haring Alkes, de hoogbootsman Jappe Pietersz en bootsgezel Johannes Evertsz  – ook allen afkomstig uit Molkwerum – verslag van hun barre terugreis aan de Amsterdamse notaris Van Sevenhoven. Ter hoogte van Bergen waren ze met hun schip in een zware storm terechtgekomen, zodat ze genoodzaakt waren hun zeilen te strijken. Drie dagen dobberden ze zo rond. De vierde dag bracht geen verlichting, integendeel. Door de toegenomen wind brak het bezaanwant en even later klotsten de golven over het dek. Het water kwam in de kajuit waardoor alle proviand doorweekt raakte. En het water liep ook het ruim in ... kletsnatte stokvis. Tot overmaat van ramp kwamen de mannen er ook achter dat hun ‘buijsscheepje seer leck wiert’. Om schip, goed en leven te redden besloot men in Jutland aan land te gaan om de nodige reparaties uit te laten voeren. Naderhand voeren ze, nog steeds geplaagd door storm en harde wind, langs ‘het Heijlige Lant’ [Helgoland), via de Elbemonding terug naar Amsterdam, waar de inmiddels onwelriekende stokvis alsnog gelost kon worden.

Geschiedenis-Kaart Riga.png

Plattegrond van Riga, 1735. Volgens een anekdote zouden voor de rede van Riga eens zeventig Molkwerumer schippers gelijktijdig voor anker gelegen hebben. Het is beslist niet waar, maar het geeft wel weer hoe beroemd Molkwerum als schippersdorp eertijds was. [Rijksmuseum]

Cornelis Wybrandsz wierf zijn bemanning duidelijk in eigen kring. Het zal onder Molkwerumer schippers de gangbare praktijk geweest zijn. Het hele dorp was zo bij de zeevaart betrokken. Daar zat ook een keerzijde aan. De schippers profiteerden uiteraard het meest van de scheepvaart, maar hoe zat het met de bootsgezellen zoals Johannes Evertsz? Er zijn sterke aanwijzingen dat met de bloei van de scheepvaart ook de sociale ongelijkheid in het dorp toenam. En uiteindelijk bleek het scheepvaartbedrijf ook geen onuitputtelijke welvaartsbron.

Uit: ‘Opkomst en verval van schippersdorp Molkwerum’, door Harm Nijboer. Het artikel verscheen in Fryslân – Historisch tijdschrift. No. 2, maart/april 2023.

Over het bezoek van Cosimo de' Medici verscheen een artikel van Hans Cools in It Beaken, jaargang 77 (2015), nr. 3/4, pag. 124-138: 'Het bezoek van een Toscaans reisgezelschap aan Friese inboorlingen. Het uitstapje van Cosimo de' Medici. naar Stavoren en Molkwerum op 26 juni 1669').

Geschiedenis-artikel voorblad.jpg
bottom of page