'Een droevig ach en weê'
De watersnood van 1825
Voor 2025 - 200 jaar na dato - staan er meerdere tentoonstellingen en lezingen over de watersnood op de agenda, en verschijnt er een website speciaal over dit onderwerp.
Het najaar van 1824 beloofde al weinig goeds: uitzonderlijk veel regen en storm geselden het land. Maar op 3 februari 1825 viel een noordwesterstorm samen met een springtij waartegen veel dijken - door de recessie al jaren verwaarloosd - niet bestand bleken. Delen van Noord-Holland, Friesland en Overijssel overstroomden. In Molkwerum geeft een gele baksteen in de roodstenen kerktoren, ca. 2,5 meter boven straatniveau, de waterstand aan ten tijde van de ramp.
Veel dijken bezwijken
Het zeewater werd die dag opgestuwd tot 2,5 tot
4 meter boven NAP. Tussen Schoterzijl en Lemmer, en hogerop via het Gaasterland naar Workum braken de dijken op tientallen plaatsen. Ook in het noorden van de provincie bleken ze niet bestand. Tweederde van Friesland - 103.000 hectare - werd overspoeld door zout water, wat het land jarenlang onbruikbaar maakte voor landbouw en veeteelt. In totaal kwamen 380 mensen om het leven, waarvan 17 in Friesland. In Overijssel maakte de watersnood verreweg de meeste slachtoffers onder mensen en dieren. Meer slachtoffers vielen pas later door de gevolgen van de overstroming. Het zoute water maakte drinkwater schaars, en bleek een goede voedingsbodem voor besmettelijke ziekten. In Sneek bezweken 500 inwoners aan een cholera-epidemie.
'Ruïne eener boerenplaats in het workumer nieuwland,met de doorbraak in den buiten-zeedyk, veroorzaakt door den watervloed van den 4den en 5den february 1825'
Nationale collecte
De hulp kwam snel op gang, als eerste door schippers en anderen met een vaartuig. Zij haalden mensen van zolders, uit hooibergen en uit bomen. De meeste geredden werden ondergebracht in kerken, herbergen, stallen en overheidsgebouwen. Koning Willem I liet meteen na de ramp in het hele Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een collecte houden, die werd gevolgd door allerlei spontane hulpacties. Dit bracht in het nieuwe koninkrijk een gevoel van saamhorigheid teweeg dat daarvoor niet bestond. De watersnoodramp heeft zo gedeeltelijk bijgedragen tot een 'vaderlands gevoel' van eenheid. Binnen enkele maanden was er genoeg geld ingezameld om de overlevenden een schadevergoeding uit te keren. Dat bestond zowel uit geld als uit goederen 'in natura', bijvoorbeeld een schenking in vorm van van enkele koeien voor de getroffen boeren.
De gedrukte pers
Het succes van de inzameling van geld en hulpgoederen was deels te wijten aan een stortvloed van geschriften over jammerlijk leed, en daarbij lofdichten over heldendaden en andere daden van 'menschlievendheid' die na de ramp van de persen rolde. In 1826 verscheen het officiële nationale Gedenkboek van Neerlands watersnood in februarij 1825 van J.C. Beijer.
De kop van treurdicht 'Watersnood van 1825', van Johannes Donker uit 1825
De zilveren herdenkingspenning van G.F. Sartorius jr. (1825)
Dijkbeheer na de ramp
De ramp resulteerde niet direct in een hervorming van het zeer versnipperde dijkbeheer. Het werd als vanouds overgelaten aan lokale overheden, al werkten de dertig zeewerende waterschappen van Friesland van oudsher beter samen dan die in Overijssel. Koning Willem I stelde in 1825 'Commissies tot besteding van 's rijksonderstand voor den watersnood' in. Baron Verstolk van Soelen ging voor Friesland voortvarend te werk. Steenglooiing bleek een enorme verbetering van het door paalworm verzwakte paalwerk, dat al eeuwenlang gebruikelijk was ter bescherming van de dijk. Basaltstenen uit Duitsland en België waren in de loop van de 19de eeuw goedkoper geworden en de paalwormplaag van 1859 trok de laatste twijfelende dijkbesturen over de streep. Paalwerk werd na de stormen van 1862/1863 helemaal niet meer gesubsidieerd door het provinciaal bestuur, en vanaf dat jaar werden alle dijkvoeten versterkt met stenen. Ook nieuw onderzoek naar een betere constructie van dijken wierp zijn vruchten af. Het oude idee van wis- en waterbouwkundige Willem Loré (1679-1744) - dijken moeten aan de zeekant een geleidelijk oplopende glooiing krijgen - kreeg na al die jaren alsnog bijval Na een storm in 1877 was de maat vol en werd een ophoging van de Fries zeewering tot 4 à 5 meter boven NAP nog datzelfde jaar gerealiseerd, een operatie die circa 4 miljoen gulden heeft gekost.
Friese wis- en waterbouwkundige Willem Loré (1679-1744)
Bron: 'Frieslands verleden. Friezen en hun geschiedenis in vijftig verhalen' (2016, Fries Dagblad/Fryske Akademy), Douwe Kooistra, Erik Betten en Anko de Vries (red.). Hoofdstuk 39 'De watersnood van 1825' door Anko de Vries.